Het aantal bedrijfsartsen in opleiding is sterk gedaald, onder meer doordat de traditionele opleiders – grote arbodiensten – het zwaar hebben gehad. Zelfstandig werkende bedrijfsartsen springen nu in het gat. ‘We investeren in onze eigen toekomst en die van de sector.’
“We zijn zo langzamerhand een uitstervend ras aan het worden.”
Of hij iets merkt van het tekort aan bedrijfsartsen? Nou en of, zegt Roel Rutten van WVM Consult in Heerlen, een samenwerkingsverband van drie bedrijfsartsen, die nog eens acht artsen in loondienst hebben. ‘Wij hebben altijd een vacature openstaan. Een geregistreerde bedrijfsarts is niet te vinden. Terwijl we wel meer werk krijgen.’
Enkele jaren geleden besloten Rutten en zijn twee mede-eigenaren zelf het heft in handen te nemen. Ze achterhaalden aan welke eisen ze moesten voldoen om het praktijkgedeelte van de opleiding tot bedrijfsarts te mogen verzorgen (zie kader op blz. 305*) en werkten vervolgens hard om daaraan te voldoen. Inmiddels zijn twee basisartsen die ze in loondienst hebben, aan de opleiding tot bedrijfsarts begonnen. Twee anderen staan al in de wacht.
Aangezien er voor bedrijfsgeneeskunde geen opleidingsfonds bestaat zoals voor huisartsgeneeskunde en ziekenhuis specialismen, betaalt WVM Consult alles zelf. De directe kosten van een vierjarige opleiding zijn 40 duizend euro, aldus Rutten. Maar als je meerekent wat je aan inkomsten verliest doordat je medewerker een vijfde van zijn tijd onderwijs volgt, loopt het op tot 2,5 ton. En dan tel ik nog niet mee wat de opleider aan inkomsten misloopt in de uren die hij aan begeleiding besteedt.
Uitstervend ras
Een forse investering dus, die de komende jaren de winst van de samenwerkende bedrijfsartsen zeker zal drukken, maar die noodzakelijk was om door te kunnen groeien, legt Rutten uit. ‘Sommige klanten willen per se een geregistreerd bedrijfsarts. Dus hoe meer bedrijfsartsen je in huis hebt, hoe meer opdrachten je kunt aannemen. We investeren hiermee in onze eigen toekomst, en ook in die van de hele sector. We zijn zo langzamerhand een uitstervend ras aan het worden.
De vergrijzing is enorm en de aanwas is minimaal.’ De beroepsgroep slinkt inderdaad. In 2009 waren er circa 2150 bedrijfsartsen, in het laatste kwartaal van 2013 nog 1941. En de grootste krimp komt nog. Het aantal aiossen bedrijfsgeneeskunde is gedaald van 370 in 2005 tot 70 in 2012. Jaarlijks stromen er nu 11 tot 15 nieuwe aiossen in, terwijl dat er volgens het capaciteitsorgaan 131 tot 185 zouden moeten zijn om alle uitstroom aan te vullen. Als deze trend doorzet, zijn er in 2020 nog 1650 bedrijfsartsen over en vijf jaar later 1300. Het aantal vacatures voor de bedrijfsartsen lijkt het tekort te bevestigen: respectievelijk 137 en 110 in het derde en vierde kwartaal van 2013 (zie blz. 302).
Enige nuancering van deze cijfers is echter op zijn plaats, stelt Joost van der Gulden van de Nijmeegse bedrijfsartsenopleiding SGBO (zie kader). 2009 was met 2150 bedrijfsartsen een piekjaar; in 2000 waren er nog 1463. ‘Je kunt dus ook zeggen dat er nu correctie plaatsvindt op een te snelle groei in die periode.’ Verder duidt het grote aantal vacatures in de sector niet per se op een tekort, maar wordt dat voor een belangrijk deel veroorzaakt door het gegeven dat bedrijfsartsen vaak van baan wisselen.
Arbodiensten
Feit blijft dat het aantal aiossen bedrijfsgeneeskunde slinkt. Een veelgehoorde verklaring daarvoor is het imagoprobleem: jonge artsen zouden niet in de rij staan voor het beroep. Maar volgens directeur Kees van Vliet van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) is dat niet het hele verhaal. Hij ziet dat er wel interesse bij jonge artsen is, maar dat werkgevers aarzelen om in hun opleiding te investeren.
Volgens Van Vliet hebben de traditionele opleiders – grote arbodiensten – de laatste jaren in zwaar weer gezeten. Sinds de liberalisering van de Arbowet in 2006 zijn werkgevers niet meer verplicht om voor arbozorg een arbodienst in te schakelen.
Meer bedrijfsartsen gingen zich daarop zelfstandig vestigen; was in 2010 23 procent van alle bedrijfsartsen zelfstandig, in 2013 was dat 33 procent. Bovendien betraden ook andere professionals zoals verzuimbegeleiders en casemanagers de markt en snoepten een deel van de omzet op. En daarbovenop kwam de economische crisis met zijn faillissementen en massaontslagen. Gevolg was dat het opleiden van nieuwe bedrijfsartsen op een laag pitje kwam te staan.
Het herstel is inmiddels ingezet, benadrukt directeur Petra van de Goorbergh van OVAL, brancheorganisatie van grote en middelgrote arbodiensten met een gezamenlijk marktaandeel van 70 procent. Ze hoort van de aangesloten arbodiensten dat het aantal bedrijfsartsen dat ze in opleiding hebben alweer stijgt en dat ze ook investeren in bijscholingen kwaliteitsprogramma’s voor de huidige bedrijfsartsen. Wat niet wegneemt dat ik het een prima ontwikkeling vind dat zelfstandige bedrijfsartsen nu ook een deel van het opleiden voor hun rekening nemen.’ Dat past bij de trend dat er steeds meer zelfstandigen en kleine bureaus in de markt komen, vindt Van de Goorbergh. ‘We vormen samen deze branche en zijn er ook samen verantwoordelijk voor dat er voldoende gekwalificeerde bedrijfsartsen zijn.
Geen managers
Bedrijfsarts Kees Geelen uit Heerenveen denkt er precies zo over. ‘Dat de arbodiensten minder zijn gaan opleiden, kan ik ze moeilijk kwalijk nemen. Mijn collega’s en ik zijn mede schuldig aan het feit dat zij het moeilijk hebben in de markt.’ Hij doelt op het feit dat hij met twee anderen in 2003 de Bedrijfsartsengroep heeft opgericht, een landelijke netwerkorganisatie van inmiddels vijftig zelfstandige bedrijfsartsen, oud-medewerkers van arbodiensten die vinden dat het anders moest. De Bedrijfsartsengroep doet het goed, aldus Geelen, en besloot enkele jaren geleden dat bij dit marktsucces ook de medeverantwoordelijkheid voor de toekomstige generatie vakgenoten hoort.
De organisatie heeft een van de aangesloten bedrijfsartsen, Lailana Purvis, bereid gevonden om zich te kwalificeren tot praktijkopleider en de groep als geheel voldoet inmiddels aan de eisen die worden gesteld aan een opleidingsinrichting (zie kader). Vier maanden geleden is de eerste basisarts aan de opleiding tot bedrijfsarts begonnen, binnenkort volgt de tweede.
Anders dan bij WVM Consult zijn de aiossen bij de Bedrijfsartsengroep niet in loondienst, maar hebben zij een eigen praktijk. Geelen: ‘Dat is natuurlijk een flinke stap voor een jonge arts die zo uit de schoolbanken komt, maar daarbij bieden wij ondersteuning.
Geelen denkt dat de nieuwe, kleinschalige vormen van opleiden kunnen bijdragen aan verbetering van de bedrijfs geneeskunde als geheel. ‘Wij hebben er welbewust voor gekozen om samen te werken als zelfstandige bedrijfsartsen, zonder management. Dat past bij de visie die wij hebben op ons vak en die visie willen we nu ook uitdragen naar nieuwe collega’s.
Groot gat
De initiatiefnemers van ‘het nieuwe opleiden’ in de bedrijfsgeneeskunde hebben niet de illusie dat hun inspanningen voldoende zijn om de uitstroom van pensioengerechtigde collega’s de komende jaren volledig te compenseren. Daarvoor is het gat te groot. Evenals beroepsvereniging NVAB denken ze dat de enige duurzame oplossing ligt in een andere, deels publieke financiering van de opleiding. De NVAB onderzoekt momenteel met steun van het ministerie van Sociale Zaken de mogelijkheden om tot een dergelijk fonds te komen. De uitkomsten worden rond de zomer verwacht.
Ondertussen zijn de nieuwe initiatieven wel een goed begin, meent Roel Rutten van WVM Consult. En een oppepper voor de beroepstrots bovendien. ‘Het geeft mij veel arbeidsvreugde om bedrijfsartsen in opleiding te begeleiden. Je bent op een heel andere, intensieve manier met je vak bezig. En als je ziet hoe die gasten groeien, dat geeft positieve energie. Al die somberheid in de sector, daar zijn wij het dus helemaal niet mee eens.’
——————————————————————————————————————————-
*(Kader blz. 305)
OPLEIDING TOT BEDRIJFSARTS
De opleiding tot bedrijfsarts bestaat uit een theoretisch deel en een praktijkdeel. Het theoretische onderwijs wordt verzorgd door de NSPOH in Utrecht en de SGBO in Nijmegen onderdeel van Radboudumc). Aiossen volgen een dag in de week on onderwijs bij een van deze opleidingen. De rest van de week werken ze bij een erkend opleidingsbedrijf dat het praktijkgedeelte van de opleiding verzorgt. Tot voor kort waren dit altijd (grote) arbodiensten.